kapstok fan tsead ruinja

Frysk

Recensie

That’s all they really want/ Some fun.

Kapstok van Tsead Bruinja

Friduwih Riemersma - Fers2 nr. 5.2, 27 januari 2019

Een jaar geleden kwam de eerste vicevoorsitter van de Europese Commissie, Frans Timmermans, naar Leeuwarden voor de opening van de European Capital of Culture Leeuwarden. Bij de Europese Commissie wisten ze helemaal niet dat het om European Capital of Culture Leeuwarden-Fryslân ging. Sterker nog, ze meenden dat het European Capital of Culture Leeuwarden-Valletta was. Het staat nu nog als ECoC Leeuwarden / Leeuwarden-Valletta op hun agenda.

Een dag eerder kwam een tweetalige gedichtenbundel uit, Nederlands-Fries. De bundel is niet tweetalig geschreven, laat de titel zien. Die is Nederlandstalig, zonder de Friese vertaling erachter. Het omslag geeft meteen aan, op de plek waar de Friestalige titel geplaatst was als het een tweetalige bundel geweest was, dat in de rectoverso vertaling de Friese taal behandeld is als de oorspronkelijke taal en het Nederlands als bestemmingstaal. Want de Nederlandse versie staat op de rechterzijden en de Friese op de linker-. Maar evengoed kan de bundel oorspronkelijk Nederlands geweest zijn en later naar het Fries vertaald. De dichter heeft in het verleden laten zien dat hij vrij kan kiezen en schakelen tussen de ene of de andere taal as dichterstaal.

De keuze voor de poëzietaal is een wetenschappelijk onderzocht ding. Voor nonfictie en proza maakt het tweetaligen niet veel uit, maar voor poëzie kiezen ze de thuistaal.Aneta Pavlenko, ‘Poetry and the language of the heart: Affective processing in bilingual speakers’, Psychology Today, 8 oktober 2014 <https://www.psychologytoday.com/us/blog/life-bilingual/201410/poetry-and-the-language-the-heart> [verkregen 20 januari 2019]. Nabokov bijvoorbeeld heeft wel in het Frans en Engels gedicht, maar veel liever deed hij dat in het Russisch. Tegen een vriend zei hij: “I envy so bitterly your intimacy with English words”,Vladimir Nabokov, brief aan Edmund Wilson, 13 desimber 1942, zie Vladimir Vladimirovich Nabokov en Edmund Wilson, Dear Bunny, Dear Volodya: The Nabokov-Wilson Letters, 1940-1971, Revised and expanded edition, red., ann. en inl. essay van Simon Karlinsky (Berkeley, Los Angeles, Londen: University of California Press, 1979) 99-100, 100. en tegen zijn vrouw: “The urge to write is sometimes terrific, but as I cannot do it in Russian I do not do it at all.”November 1945, yn Stacy Schiff, Véra: (Mrs. Vladimir Nabokov) (New York, NY: Modern Library, 2000) 128. Isaiah Berlin, die ook van Russisch op Engels overging, heeft daar zijn hele leven een gevoel van verlies en spijt van gehouden: “Russian to me is more imaginative, intimate and poetical than any other [language]—& I feel a curious transformation of personality when I speak it—as if everything becomes easier to express, & the world brighter and more charming.”Arie M. Dubnov, Isaiah Berlin: The journey of a Jewish liberal (New York, NY: Palgrave Macmillan, 2012) 171.

De intieme verbinding met de eigen taal is een noodzaak voor poëzie die de lezer niet alleen intellectueel wil treffen maar ook fysiek aangrijpen. Want poëzie “is something which is done to us, not just said to us. The meaning of its words is closely bound up with the experience of them.”Terry Eagleton, How to read a poem (Malden, MA / Oxford, UK / Carlton, AU: Blackwell, 2007) 21. Maar van de meeste Friese dichters is de thuistaal niet of niet alleen het Fries: er is geen emotionele noodzaak om in het Fries te dichten. Nederlandse woorden hebben ze even diep ondervonden. Komt er een hoge diplomaat uit Brussel en er moeten “indrukwekkende, meertalige videokunstwerken” op een Leeuwarder gebouw geschenen worden, dan kan verfriesen altijd nog, of verhollandsen.

Moet je zulk onduidelijktalig werk recenseren als oorspronke­lijke Friese poëzie? Die vraag wordt overbodig door de nipte readability van de bundel. Kapstok heeft muisgrijs papier en een te dunne letter: een zekere methode om aan kritiek te ontsnappen, want mensen hebben teveel moeite om uit te vinden wat er eigenlijk staat. Het bijgesloten persbericht is TLTR, met een eerste alinea die ernstig hermetisch is, dus uitgever Afûk kon Kapstok zelf ook niet lezen en/of had liever wat reclame of een rijtje stjerren zonder uitleg, maar geen recensies. Aan de andere kant is er wat voor te zeggen om elke bundel die uitkomt (toch) te recenseren, want “The purpose of poetry reviewing is to keep the art of poetry alive”, zoals dichter Kevin Prufer zegt.Craig Teicher, ‘What poetry reviews are for (and up against)’, Publishers Weekly, 29 maart 2010 <https://www.publishersweekly.com/pw/by-topic/industry-news/publishing-and-marketing/article/42613-what-poetry-reviews-are-for-and-up-against.html> [verkregen 20 januari 2019]. Ook vraagt een recensie niet dat iemand de bundel van kaft tot kaft ontleedt. Hij kan over de onleesbare frasen heen glijden tot hij wat tegenkomt waar hij van denkt hè? Want de lezer leest dichtbundels ook voor de memorabele regels, niet voor de grijze stof en de opvulling, nietwaar?

Je hoeft niet beslist uit de pas te lopen en al helemaal niet voorop. Niet alleen willen minderheidsdichters voice verwerven en daarvoor populair doen, zodat marginale poëzie altijd mainstream is.Hank Lazer, Opposing poetries (Evanston, IL: Northwestern University Press, 1996) 131. Maar ook zou Postma ‘onze’ vernieuwende prozapoëet zijn en vindt je pas veel later uit dat de prozapoëzie begon in 1699 in Frankryk.Dat zegt Ron Silliman in zijn essay over ‘The new sentence’ (1987). Dus wat ‘nieuws’ maken? Doei. Kapstok volgt de internationale (Westerse) mainstream papierpoëzie. In Nederland, Engeland, enzovoorts is de conventie free verse met simpele indicatieve grammatika, in leestekenloze spreektaal met gevatte punch-lines, afgesloten met een mooi stukje burgermoraal, en licht, summier en kortregelig met enjambement en witregels, dus low density. Van het eerste gedicht is de dichtheid [massa gedeeld door volume] 70/19 (13 regels met 6 witregels ertussen). De dichtheid gaat verder omlaag doordat de meeste woorden op de bladzij erg kort zijn, ’e, yn, en, inde, in, en, een. Dat geeft op zichzelf niets. Sommigen kunnen uit veel minder letters op papier een onvergetelijk betekenis halen. Joost Vondel won in 1620 een dichtwedstrijd met het gedicht “U. Nu!”

Wereldwiid hebben 1,6 miljard mensen geen huis of een waar je beter niet in kunt wonen. Maar een wens of ideaal is de Kapstok-opening “yn in oar syn hûs wenje/ en dêr in thús yn fine”in het huis van een ander wonen/ en daar een thuis in vinden niet. Want het gaat verder met “in eintsje paad derby lizze/ en it wurk net dien krije”een stukje pad eraan leggen/ en het werk niet afkrijgen. Het is taal, of zelfs dat niet, want de tekst is te gefragmen­teerd voor zinnen: “it wurd achterlitte// omdat it te grut is”het woord achterlaten// omdat het te groot is. Er is een monotone stapeling van de tegenwoordige tijd-onbepaalde wijs “nimme”, “litte”, “jubelje”, “sutelje”nemen, laten, jubelen, langs de deuren gaan, zonder ik, als uit het Shakespearehandboek, “To die, to sleep—/ To sleep—perchance to dream”. Maar anders dan in Hamlet is in Kapstok de onbepaalde wijs niet gebruikt als onderwerp. Ook ondersteunt de monotonie niet iets, bijvoorbeeld dat het dagelijks juk saai is. Wel is de functie van de tegenwoordige tijd-onbepaalde wijs meestal om het doel van een ding of de opinie van de spreker aan te duiden. Hier is dat ook zo, want: “fynsto dat ek?”vind jij dat ook

Wie spreekt tegen wie staat er niet. Het heeft het meest van een vanzelfsprekende autoriteit tegen zijn natuurlijke toehoorders. Ik denk niet aan de pater familias die de vrouw zijn kantoorvictories opsomt en niet eens hoopt dat ze het nagellakken daarvoor onder­breekt, maar eerder aan verhalend preken. De kanselrede­structuur van de gedichten wijst daarop. Eerst het lokale verhaal, dat verbinden aan het evangelie, “sizze wat in oar sein hat/ en dy wurden brûke”zeggen wat een ander heeft gezegd/en die woorden gebruiken, en teruggrijpen naar het begin, met de prediker as de gewonde heler: “yn dyn eigen wûne wenje/ it eigen bloed beplúzje”in je eigen wond wonen/ je eigen bloed nuttigen. Iets verderop vraagt ‘jij’ “wannear’t ik begjin te wurkjen/ oan in folgend liet foar de tsjinst”en wanneer ik begin te werken/ aan een volgend lied voor de dienst. Zo. Ik voel me geslaagd voor de lezerstest.

Deel 2—van de 5—heeft een ‘ik’. Het gaat over verlies: elk krijt syn delfal/ … ik krige de nacht deroerieder krijgt zijn ondergang/ … ik kreeg de nacht erover. Wat er is met het verlies kom je niet te weten. Dat wordt bedekt onder onherkenbare, nonrealistyske situaties, mogelijk symbolen zonder referent, maar in ieder geval verbeelding die niets concreets of bekends kan oproepen en op zijn best raadselachtig is, maar in de allermeeste gevallen geen indruk achterlaat, zoals “wurk dat my fûn”werk dat mij vond. De hyperbolen en te luide woorden, zoals “razen” en “skjirje”krijsen, schuur in plaats van van zeggen en wrijven, en de clichés van gestold bloed en geschoten haas maken een mooie theatrale persoonlijkheid. Die overdrijft, zoekt buitengewoon veel aandacht en is defensief, provocatief, egocentrisch en manipulatief. De stijlmiddelen van uit de weg gaan van metrum, dringende herhaling, parataxis en non-sequiturs passen daar mooi in. Maar: het hoezo van de theatraliteit mist en van het betekenisvacuüm ook.

‘te faak mien ik’te vaak denk ik heeft een popsongtekststructuur met een intro, een outro en een chorus op rijm en cursief gedrukt. Dat is leuk. Het bracht me terug naar mijn middelbere schooltijd toen ik als drum roadie de eerste try-out van de liedjes had. Ook schiet me een cultuurexpert die 1980’s pop lyrics betekenis wilde geven te binnen, en dat vooral door de defensieve toon, even defensief als de Kapstok-toon, van “That’s all they really want/ Some fun”. De expert kwam er erg snel achter dat er geen verborgen betekenis zit in “Girls Just Want to Have Fun” en er om zoeken is onzinnig. Maar dat geldt voor bijna ieder gedicht in Kapstok. Die zijn absoluut anti-intellectueel. We hebben hier waarschijnlijk, mogelijk, te maken met een nazaat van de romantisch-visionaire dichter, de ziel & muze op papier kwakken zonder tussenkomst van de rede, en ondanks de humorloosheid is er misschien fun, ofwel entertainment?

Andere recensenten kunnen ook geen betekenis vinden. Een benadrukt dat de dichter een “goede performer” is en: “Aan de andere kant, opper ik voorzichtig, kun je deze gedichten ook zien als uitgestalde tekens, letters en woorden op een pagina, verwijzend niet uitsluitend naar vastliggende maar ook naar mogelijke betekenissen. Te lezen als een abstract schilderij.”Jane Leusink, ‘Engagement: warme sjaal aan kapstok, het overbelaste knaapje’, Tzum, 22 maaie 2018 <https://www.tzum.info/2018/05/recensie-tsead-bruinja-kapstok/> [verkregen 22 januari 2019]. (Abstracte kunstenaars, trek je er niets van aan, ik heb wel ergere beledigingen gekregen.) Een ander zegt: “De bundel gaat erover – volgens begeleidend schrijven – om onder moeilijke omstandig­heden het goede te doen.”Lennert Ras, ‘Kapstok, een bundel vol met klein en groot leed, maar vooral het goede’, Meander, 21 april 2018 <https://meandermagazine.nl/2018/04/kapstok-een-bundel-vol-met-klein-en-groot-leed-maar-vooral-het-goede/> [verkregen 22 januari 2019]. En weer een ander denkt dat niet het werk, maar de dichter zelf nietszeggend is: “Daarom zijn ze [voor de Dichter des Vaderlands] op zoek gegaan naar een dichter die niet kapot gemaakt kán worden, omdat hij niets is. Een volledig inhoudsloze dichter, iemand met een op zijn zachtst gezegd flexibele mening en een instant-inhoud, daar valt in de twee jaar dat een dichttermijn tegenwoordig duurt weinig aan te verpesten.”Chrétien Breukers, ‘Tsead Bruinja, wijntje & weedje’, Weblog van Chrétien Breukers, 18 januari 2019 <https://chretienbreukers.wordpress.com/2019/01/18/tsead-bruinja-wijntje-weedje/#more-5385> [verkregen 22 januari 2019].

Deel 3 heeft als thema miskenning: “hie ik der net west/ dan hie it ek op ’e kop ferkeard kaam”was ik er niet geweest/ dan was het ook in de soep gelopen. De toon is weer pathetisch: “wy ha dy ûnderskat/ dêr is dit it bewiis fan”we hebben je onderschat/ daar is dit het bewijs van. Het voorstelling-maken wordt weer belemmerd. Dat belemmeren doen de ‘jij zegt’-opzet, de lege zinnen zoals “fan it iene nei it oare pear/ datselde trije kear”van het ene naar het andere paar/ datzelfde drie keer, zinnen die syntactisch (half) kloppen, maar semantisch niet, zoals “it waar wie aap/ de maat in oar”het weer was aap/ de maat een ander, retorische vragen zoals “moatte dêrfoar de hannen opinoar?”moeten de handen daarvoor opelkaar, en koppelingen van actieve werkwoorden aan abstracties en van een lijdend voorwerp aan een intransitief werkwoord, zoals “touterje dy troch de rou hinne”schommel jezelf door de rouw heen (in NL is deze constructie wel mogelijk). Het besluit van een gedicht is meestal negatief en na witregels op het blad gezet, als een uithangbord: “ferwettere heldesangen” en “ynkoarte // bysnoeid”verwaterde heldenzangen, ingekort// bijgesnoeid.

Je hoopt dat het doel ervan zich onthuld in deel 4. Maar ook dat werpt regels bijelkaar als “dûnsje de teloarstelde dei mei moed/ yn ’e mjitte”dansen de teleurgestelde dag met moed/ tegemoet. Verbinden van concrete woorden aan abstracte—zoals hier ‘dag’, die ook nog eens antropomorf is, ‘teloarsteld’teleurgesteld—is diepzinnig doen, een typische beginnersfout die vaak verdwijnt met training, maar voor deze bundel is het jammer. Deel 5 is narratief maar mist de noodzakelijke narratieve structuur en basis voor betekenis, zoals zinnen, setting, thema en point of view.

Jo mag best willen dat lezers een andere benadering kiezen voor je tekst als dat ze gewend zijn bij het traditionele gedicht. Natuurlijk is het goed om betekenisbarrières te doorbreken zoals de grote pionier Gertrude Stein gedaan heeft. Maar dat Kapstok zulk pionieren niet biedt staat al op het omslag: “hingje net alle klean op deselde kapstôk”hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok. Dat weerspiegelt een denkwereld waar kapstok onmogelijk de twee spijkers naast mijn deur kan betekenen. Integendeel is er, zegt het omslag met zijn Ikeaplaatje van wat een kapstok is, een doelbewuste, misschien licht cynische, burgerlijk-naïef beperkte denkwereld. Daarin is geen spoor van twijvel over de continue ‘ik’, diens zelfbewustzijn, de mogelijkheid hem te vangen middenin zijn vlucht, de mogelijkheid überhaupt van een unieke en constante ‘ik’ die toch levend aandoet, noch over taal als ding met doel en de zin as een capabele houder van betekenis.

Dat dat pionieren er niet is, kan komen door omstandigheid. Taal- en cultuuronderdrukking en het taalfolkoriseringsbeleid om de diglossie weg te moffelen, maken het intellectueel en artistiek milieu te klein.Hank Lazer, Opposing poetries (Evanston, IL: Northwestern University Press, 1996) 131. Wales heeft anders niet dan traditionele dichters in het Welsh en in het Engels.Sandra Lea Meek, ‘The politics of poetics: Creative writing programs and the double canon of contemporary poetry’, in Jan Groak (red.), Canon vs. culture: Reflections on the current debate (New York / Londen: Garland, 2001) 81-102. De meest vernieuwende Gaelic dichter van Schotland, Marcas Mac an Tuairneir, gebruikt de mainstream-vorm en -expressie en wil zich naar eigen zeggen niet vervreemden van de Gaelic-Schotse verbeelding,Douglas MacQueen, ‘Interview with Marcas Mac an Tuairneir, Scottish Gaelic poet, author of groundbreaking poetry collection “Deò” - bringing gay themes to Scottish Gaelic literature’, Transceltic, 21 mei 2014 <https://www.transceltic.com/scottish/deo-book-of-poetry-marcas-mac-tuairneir-brings-gay-themes-scottish-gaelic-literature> [verkregen 20 januari 2019]. als bestond er zo’n essentiële verbeelding. Ik bedoel, lees Deò want is het prachtig, maar de wens om niet te vervreemden stuurt een dichter terug naar groeps­tradities, ongeacht of die echt of verzonnen zijn, wat een rem op vrije kunst kan zetten.Zie de introductie van Paul Hoover (red.) in zijn Postmodern American poetry: A Norton anthology (New York: W.W. Norton & Company, 1994) i-lvii. Bovendien heeft een marginale etnische poëzie een politieke functie. Friese motieven van gras, koeien en het verglijdende leven, of in Kapstok water, kou en zakdoek, krijgen meer institutionele waardering dan een niet speciaal Fries maar universeel motief, bijvoorbeeld het trauma van geweld en het evengoed weer doen—over zoiets gaat Kapstok niet.

Niet pionieren kan ook liggen aan de dichter en zijn gebrek aan beheersing van de materie. À propos, de enige hè? die Kapstok oproept is de bijzondere keus om de vrijheden die in de Friese versie met taal en grammatika genomen worden niet in de Nederlandse versie aan te houden. “wannear’t ik begjin te wurkjen/ oan in folgjend liet foar de tsjinst”en wanneer ik begin te werken/ aan een volgend lied voor de dienst had vertaald worden moeten als “aan een nekste lied voor de dienst” of zo. Op alle Friestalige bladzijden staat tenminste een breuk met de taalregels, die echter steevast vertaald is in correct Nederlands; het kan natuurlijk zijn dat de vertaler het Fries niet genoeg kent om de taalfouten mee te nemen in de vertaling, maar dan is het een bijzondere keus om een amateur het Fries te laten doen.

Beheersing dus, of macht over je poëtisch handelen is het doelgericht inzetten van allerhande vormen van taal om complexe en diepgaande effecten te verkrijgen. Qua effect kan men eisen dat de lezer, in plaats van dat die de passieve opvanger is van de ware emotie van de spreker/dichter, meedoet aan de constructie van betekenis. Dat klinkt nogal flowerpowery en dat is het ook, jaren zeventig, aktie tomaat, maar ondertussen zijn we wel mooi vergeten wat betekenis is en schijnen we laks woorden op een toren.

Aan het eind van zijn korte verhaal ‘The library of Babel’ vraagt Borges zijn verteller: “You who read me—are you certain you understand my language?”Jorge Luis Borges, ‘The Library of Babel’ [1941], in Collected fictions, vert. Andrew Hurley (New York: Penguin, 1998) 112-118, 118 <https://libraryofbabel.info/Borges/libraryofbabel.pdf> [verkregen 20 januari 2019]. De talen van de schrijver en de lezer lijken wel hetzelfde, maar we weten dat we niet meer op het automatische ‘understand’ kunnen vertrouwen. Er stond papier en inkt tussen de schrijver en de lezer in. In Il nome della rosa liet Eco een blinde monnik in de bibliotheek rondlopen met de naam Jorge de Burgos. Hoewel vanaf 1935 gedacht werd over wat het lezershoofd met tekst doet, leverde de reader-responsestudie niet veel op, vooral omdat die te theoretisch was.

Het wachten was op Jerome Bruner die een simpel experimentje deed. Hij liet mensen het korte verhaal ‘Clay’ uit Joice zijn Dubliners lezen en navertellen, om te zien hoe ze de oorspronkelijke tekst transformeerden. Die transformaties maken mogelijk dat tekst betekenis krijgt zonder dat die betekenis zich beperkt tot droge informatie,“permits discourse to acquire a meaning without this meaning becoming pure information”. Tzvetan Todorov, The poetics of prose (Ithaca, NY: Cornell University Press, 1977) 233, geciteerd in Bruner 1986, 31. omdat transformatie uit het verhaal een voorstelling maakt van actie en bewustzijn.Jerome S. Bruner, ‘Two modes of thought’, in Actual minds, possible worlds (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1986) 11-43, 30. Maar Bruner zijn punt is dat de controlegroep die een academisch artikel las en navertelde, veel minder transformaties had. Blijkbaar zetten zulke teksten ons niet in wat hij noemt de narratieve denkmodus. Ergo: wij hebben poëtisch discours nodig om een virtuële tekst van onszelf te kunnen maken, oftewel om nieuwe betekenis te maken, en om te reizen in menselijke mogelijkheden in plaats van vaste zekerheden.

Twee caveats. Ondertussen vroegen sommige dichters zich af wat eigenlijk de eenheid van betekenis was, nu literatuur niet meer oraal is. Boekdrukken had niet alleen invloed op de presentatie van literatuur, maar vooral op het schrijven ervan: “I am arguing—that the sentence, as distinct from the utterance of speech, is a unit of prose.”Ron Silliman, ‘The new sentence’, in The new sentence [1977] (New York: Roof Books, 1989) 63-93, 73 <http://writing.upenn.edu/library/Silliman-Ron_The-New-Sentence.pdf> [verkregen 23 januari 2019]. Mijn cursief. Het obstakel is dat met het schrift de klank/emotieeenheid ontoegankelijk werd, maar de nieuwe lyrische eenhied, van beeld, de betekenis niet kon dragen, omdat beeld te onbeweeglijk is voor het constant wisselend verbinden van het teken aan onze voorstelling: “Language is nothing but meanings, and meanings are nothing but a flow of contexts. Such contexts rarely coalesce into images, rarely come to terms.”Lyn Hejinian, The language of inquiry (Berkeley / Los Angeles / Londen: University of California Press, 2000) 1. Het voorstel was: weg met het beeld en terug naar de taal, om precies te zijn naar de zin. “With them [zinnen] a sentence is with us about us all about us we will be willing with what a sentence is.”Gertrude Stein, Joan Retallack (red.), ‘Sentences and paragraphs (From How to write, 1930)’, in Selections (Berkeley / Los Angeles / Londen: University of California Press, 2008) 242-253, 253.

Maar Kapstok heeft nauwelijks zinnen. En caveat #2: betekenis is niet willekeurig. Fundamentele betekenis is niet linguïstische betekenis; het is communicatieve betekenis. Mensen gebruiken taal om een boodschap over te brengen, maar pas als een zin gestandaardiseerd is krijgt die betekenis. Een zin betekent een bepaald iets in een groep sprekers, pas wanneer en indien de groep een procedure heeft om die zin te gebruiken als ze dat bepaalde iets bedoelen (intend).Paul Grice, ‘Utterer’s meaning, sentence-meaning, and word-meaning’, 1969, 233; herdr. Paul Grice, Studies in the way of words (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1989) 117-137. Dat het proces van betekenisgeven “can do what it is supposed to only by containing an extremely faithful picture of what it intends”,Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus [1922], vert. C.K. Ogden (Londen: Routledge and Kegan Paul Ltd., 1981) nr. 236. leidt ertoe dat betekenis veranderlijk is. Bijvoor­beeld, al maakt het regelafbreken de scheiding + het verlangen uiterst tastbaar, wij weten niet exact wat het victoriaanse gedicht “Come/ Home.” bedoelt.George MacDonald, ‘The shortest and sweetest of songs’, in Christopher Ricks (red.), The new Oxford book of Victorian verse (Oxford, UK: Oxford University Press, 2008) 494. Maar vooral leidt het ‘procedurele’ van betekenisgeven ertoe dat een dichter, als hij betekenis wil, in betrokken dialoog bij zijn lezer moet aansluiten. “The literary artist … becomes an agent in the evolution of mind—but not without the co-option of the reader as his fellow author.”Jerome S. Bruner, Actual minds, possible worlds (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1986) 153 (‘Afterword’). Bruner sluit zich aan by it standpunt van Roland Barthes. De dichter komt niet weg met een ins Blaue hineinbundel en verwachten dat lezers wel betekenis maken.

Men wil as indie-recensent coulant zijn. Je kunt een beginneling niet verwijten dat hij geen Frank O’Hara is. Maar dan, ruim tien bundels en dan nog alle kansen tot speels taalspel, mooie klank en interessante perspectieven, kortom tot poëzie, missen?—ambitie asjeblieft. In de woorden van dichter en criticus Donald Hall: “I see no reason to spend your life writing poems unless your goal is to write great poems.”Donald Hall, ‘Poetry and ambition’, Poets.org, 9 maart 2005 <https://www.poets.org/poetsorg/text/poetry-and-ambition> [verkregen 20 januari 2019].

Noaten

  1. Aneta Pavlenko, ‘Poetry and the language of the heart: Affective processing in bilingual speakers’, Psychology Today, 8 oktober 2014 <https://www.psychologytoday.com/us/blog/life-bilingual/201410/poetry-and-the-language-the-heart> [verkregen 20 januari 2019].
  2. Vladimir Nabokov, brief aan Edmund Wilson, 13 desimber 1942, zie Vladimir Vladimirovich Nabokov en Edmund Wilson, Dear Bunny, Dear Volodya: The Nabokov-Wilson Letters, 1940-1971, Revised and expanded edition, red., ann. en inl. essay van Simon Karlinsky (Berkeley, Los Angeles, Londen: University of California Press, 1979) 99-100, 100.
  3. November 1945, yn Stacy Schiff, Véra: (Mrs. Vladimir Nabokov) (New York, NY: Modern Library, 2000) 128.
  4. Arie M. Dubnov, Isaiah Berlin: The journey of a Jewish liberal (New York, NY: Palgrave Macmillan, 2012) 171.
  5. Terry Eagleton, How to read a poem (Malden, MA / Oxford, UK / Carlton, AU: Blackwell, 2007) 21.
  6. Craig Teicher, ‘What poetry reviews are for (and up against)’, Publishers Weekly, 29 maart 2010 <https://www.publishersweekly.com/pw/by-topic/industry-news/publishing-and-marketing/article/42613-what-poetry-reviews-are-for-and-up-against.html> [verkregen 20 januari 2019].
  7. Hank Lazer, Opposing poetries (Evanston, IL: Northwestern University Press, 1996) 131.
  8. Dat zegt Ron Silliman in zijn essay over ‘The new sentence’ (1987).
  9. Jane Leusink, ‘Engagement: warme sjaal aan kapstok, het overbelaste knaapje’, Tzum, 22 maaie 2018 <https://www.tzum.info/2018/05/recensie-tsead-bruinja-kapstok/> [verkregen 22 januari 2019].
  10. Lennert Ras, ‘Kapstok, een bundel vol met klein en groot leed, maar vooral het goede’, Meander, 21 april 2018 <https://meandermagazine.nl/2018/04/kapstok-een-bundel-vol-met-klein-en-groot-leed-maar-vooral-het-goede/> [verkregen 22 januari 2019].
  11. Chrétien Breukers, ‘Tsead Bruinja, wijntje & weedje’, Weblog van Chrétien Breukers, 18 januari 2019 <https://chretienbreukers.wordpress.com/2019/01/18/tsead-bruinja-wijntje-weedje/#more-5385> [verkregen 22 januari 2019].
  12. Hank Lazer, Opposing poetries (Evanston, IL: Northwestern University Press, 1996) 131.
  13. Sandra Lea Meek, ‘The politics of poetics: Creative writing programs and the double canon of contemporary poetry’, in Jan Groak (red.), Canon vs. culture: Reflections on the current debate (New York / Londen: Garland, 2001) 81-102.
  14. Douglas MacQueen, ‘Interview with Marcas Mac an Tuairneir, Scottish Gaelic poet, author of groundbreaking poetry collection “Deò” - bringing gay themes to Scottish Gaelic literature’, Transceltic, 21 mei 2014 <https://www.transceltic.com/scottish/deo-book-of-poetry-marcas-mac-tuairneir-brings-gay-themes-scottish-gaelic-literature> [verkregen 20 januari 2019].
  15. Zie de introductie van Paul Hoover (red.) in zijn Postmodern American poetry: A Norton anthology (New York: W.W. Norton & Company, 1994) i-lvii.
  16. Jorge Luis Borges, ‘The Library of Babel’ [1941], in Collected fictions, vert. Andrew Hurley (New York: Penguin, 1998) 112-118, 118 <https://libraryofbabel.info/Borges/libraryofbabel.pdf> [verkregen 20 januari 2019].
  17. “permits discourse to acquire a meaning without this meaning becoming pure information”. Tzvetan Todorov, The poetics of prose (Ithaca, NY: Cornell University Press, 1977) 233, geciteerd in Bruner 1986, 31.
  18. Jerome S. Bruner, ‘Two modes of thought’, in Actual minds, possible worlds (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1986) 11-43, 30.
  19. Ron Silliman, ‘The new sentence’, in The new sentence [1977] (New York: Roof Books, 1989) 63-93, 73 <http://writing.upenn.edu/library/Silliman-Ron_The-New-Sentence.pdf> [verkregen 23 januari 2019]. Mijn cursief.
  20. Lyn Hejinian, The language of inquiry (Berkeley / Los Angeles / Londen: University of California Press, 2000) 1.
  21. Gertrude Stein, Joan Retallack (red.), ‘Sentences and paragraphs (From How to write, 1930)’, in Selections (Berkeley / Los Angeles / Londen: University of California Press, 2008) 242-253, 253.
  22. Paul Grice, ‘Utterer’s meaning, sentence-meaning, and word-meaning’, 1969, 233; herdr. Paul Grice, Studies in the way of words (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1989) 117-137.
  23. Ludwig Wittgenstein, Tractatus logico-philosophicus [1922], vert. C.K. Ogden (Londen: Routledge and Kegan Paul Ltd., 1981) nr. 236.
  24. George MacDonald, ‘The shortest and sweetest of songs’, in Christopher Ricks (red.), The new Oxford book of Victorian verse (Oxford, UK: Oxford University Press, 2008) 494.
  25. Jerome S. Bruner, Actual minds, possible worlds (Cambridge, MA / Londen, UK: Harvard University Press, 1986) 153 (‘Afterword’). Bruner sluit zich aan by it standpunt van Roland Barthes.
  26. Donald Hall, ‘Poetry and ambition’, Poets.org, 9 maart 2005 <https://www.poets.org/poetsorg/text/poetry-and-ambition> [verkregen 20 januari 2019].

Mear fan Friduwih Riemersma

De priis op ’e nij besjoen Takenning en útrikking fan de Gysbert Japicxpriis 2021
‘Al te persoanlik’ feit de Gysbert-manko’s moai yn ’e dôfpot
Gjin sjueryrapport foar de Gysbert Japicxpriis 2021
Kultuerkontrole De nije macht fan ús kultuer­ynstitúsjes berikt mêden dy’t earder bûten it bestjoersfoech leine
Stimleas yn it auditoarium Palimpsest, in sterk dichtdebút fan Erik Betten
Kalamiteit by de leveransier Noas tsjin ’t glês fan Edwin de Groot
By besunigingsweach: gean fan ’e terp ôf En panykje net, of, Hoe’t De Rouwe syn analogy kopke-ûnder giet
In Ried foar de Keunst (podcast) Gerrit Breteler: de wearde fan keunst is net ‘men betellet der fet foar’
Wol keunst wier ferskaat? (podcast) Systematysk harkje (@Amanda Gorman @Zaïre Krieger) nei de útranzjearre minderheden sit net yn ús ynstituten
Dit bart der as jo McGonagall oersette of, de mof fan Thiadmer Riemersma
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15